Matthew 22

1) is gelijk

Door deze gelijkenis wordt voor ogen gesteld de grote ondankbaarheid der Joden, die, van God door de predikatie des Evangelies tot de gemeenschap zijns Zoons en der zaligheid geroepen zijnde, dezelve veracht hebben en daarom zwaarlijk gestraft en verworpen zouden worden en dat de heidenen daarna in hun plaats zouden worden geroepen.

2) een zeker koning,

Grieks, een mens, die een koning was; dat is God de Vader.

3) bruiloft bereid had.

Dat is, de genadige en geestelijke gemeenschap met Christus en de eeuwige zaligheid.

4) dienstknechten uit

Namelijk de profeten en trouwe priesters.

5) genoden ter bruiloft

Namelijk de Joden.

6) te roepen;

Dat is, te halen.

7) andere dienstknechten uit,

Namelijk de apostelen, evangelisten en andere leraren van het heilig Evangelie.

8) gereed;

Alzo Christus nu in het vlees gekomen was om het werk der zaligheid dadelijk te volbrengen.

9) krijgsheiren zendende,

Welke de Romeinen zijn geweest, die God heeft gebruikt om deze straf hun aan te doen, hoewel zij zulks niet voorhadden, gelijk Jes. 10:7.

Isa 10.7
10) niet waardig.

Zie Hand. 13:46.

Ac 13.46
11) uitgangen der wegen,

Of wegscheidingen; dat is, in alle delen en landen der wereld; Rom. 10:18.

Ro 10.18

12) zovelen als gij

Dat is, van allerlei soorten, zonder onderscheid.

13) overzien,

Namelijk als het uiterste oordeel zal gehouden worden. Zie Matth. 22:13.

Mt 22.13

14) bruilofskleed,

Dit bruilofskleed is Christus met zijn gerechtigheid, aangenomen door een waar geloof, hetwelk door de werken der liefde krachtig is en betoond wordt; Rom. 13:14; Gal. 3:26,27; Openb. 19:8.

Ro 13.14 Ga 3.26,27 Re 19.8
15) Vriend,

Grieks, gezel.

16) verstomde.

Namelijk als een die gemuilband is.

17) de dienaars:

Namelijk die aan de talfel dienden; waardoor verstaan worden de engelen. Zie Matth. 13:41,42.

Mt 13.41,42

18) buitenste duisternis;

Zie hiervan Matth. 8:12.

Mt 8.12
19) Want velen zijn geroepen,

Dit bestuur ziet niet alleen op deze ene, die als een voorbeeld is van alle huichelaars, maar ook op de menigte dergenen, die tevoren genood zijnde zulks hebben veracht.

20) in [zijne] rede.

Of, met hunne rede. zie Mark. 12:13.

Mr 12.13
21) Herodianen,

Sommige oude leraars menen dat deze Herodianen een bijzondere sekte waren, die ene mengeling uit den Joodse en den heidense godsdienst, van Herodes den Grote ingevoerd, toestonden en navolgden. Hetwelk overeenkomt met Mark. 8:15. Anderen menen dat zij ook hovelingen of dienaars waren van Herodes Antipas, die deze schattingen voor de keizer vergaderden, en aan degenen, die zulke schatting zouden weigeren of ontkennen geoorloofd te zijn, de handen sloegen, hetwelk uit de woorden van Luk. 20:20, afgenomen wordt.

Mr 8.15 Lu 20.20

22) persoon des mensen niet aan;

Grieks, aangezicht; dat is, de uiterlijke gestaltenis of gelegenheid des mensen, gelijk daar is macht, rijkdom, maagschap of dergelijke.

23) schatting te geven

Of, cijns.

24) schattingpenning.

Dit was een stuk geld van de Romeinen, genaamd denarius, gelijk in het laatste van dit vers uitgedrukt wordt waarop het beeld van de Romeinse keizer en de naam gemunt was; welke, en geen andere munt, men tot schatting geven moest, opdat daardoor zou blijken dat zij onder de heerschappij van het Romeinse rijk stonden, gelijk zij ook plachten de schatting des tempels te betalen met een halven sikkel des heiligdoms, op welken aan de ene zijde stond: de sikkel Isra‰ls, en op de andere zijde: het heilige Jeruzalem. Van den denarius, zie Matth. 18:28.

Mt 18.28
25) Sadduce‰n,

Van de sekte der Sadduce‰n zie breder Hand. 23:8.

Ac 23.8
26) kinderen hebbende,

Dat is, zonen; mits hij zijnen broeder zaad moest verwekken, dat zijns broeders naam zou voeren en zijn erfgenaam wezen; Deut. 25:5,6.

De 25.5,6

27) trouwen

Grieks, uit recht des zwagerschaps tot ene huisvrouw nemen.

28) zevenden toe.

Grieks, tot de zeven toe.

29) nemen zij niet

Namelijk de mannen.

30) worden niet ten huwelijk uitgegeven;

Namelijk de vrouwen.

31) als engelen Gods

Niet en aanzien van het wezen, maar aangaande het huwelijk en de natuurlijke eigenschappen van dit vergankelijke leven. Zie 1 Cor. 15:44; Fil. 3:21.

1Co 15.44 Php 3.21
32) de God Abrahams,

Iemands god te zijn, is iemand de eeuwige zaligheid naar lichaam en ziel te willen geven; zie Ps. 33:12, en Ps. 144:15, waaruit volgt dat deze pariarchem naar de ziel bij God leefden [hetwelk deze Sadduce‰n ook ontkenden, Hand. 23:8] en ook naar deze lichamen opstaan zouden en eeuwiglijk leven, mits Hij een God, niet alleen van een deel van hen, maar van hun gehele personen genaamd wordt.

Ps 33.12 144.15 Ac 23.8
33) grote gebod in de wet?

Dat is, grootste.

34) verstand.

Of, gedachte; dat is, overlegging des verstands.

35) de ganse wet

Dat is hierin, als een hoofdsom, zijn alle geboden van de wet en verklaringen der profeten over dezelve vervat. Zie Rom. 13:10; 1 Tim. 1:5.

Ro 13.10 1Ti 1.5
36) den Christus,

Dat is, van de beloofden Messias of Gezalfde.

37) in den geest [zijne] Heere?

Dat is, door den Heiligen Geest gedreven zijnde. Zie 2 Petr. 1:21.

2Pe 1.21
38) rechter[-hand],

Van de rechterhand zie Matth. 20:21.

Mt 20.21
39) Indien Hem dan

Zie hiervan de verklaring Luk. 20:44.

Lu 20.44
Copyright information for DutKant